Een Polderlandse vertelling voor een heerlijk avondje.
Er was eens een vreedzaam, maar wel wat vreemd volkje, dat leefde in
Polderland, een grasgroen landje aan de waterkant van het continent
Noordland. Antropologen uit beschaafder, veelal zuidelijker gelegen landen
gingen er maar wat graag op bezoek. Zo 'n veelheid aan moderne gebruiken,
zonder veel risico 's te lopen dat de inheemsen zich tegen hen keerden,
dat maakten ze zelden mee. De inboorlingen van het landje ontweken de
antropologen niet. Integendeel: enthousiast brabbelden ze hun verhalen als
er een microfoon voor hun neus gehouden werd. Veldwerk was voor
antropologen een makkie, academisch succes gegarandeerd.
Er viel dan ook heel wat te bestuderen. Stammenoorlogen waren weliswaar
zeldzaam. De laatste grote strijd met een naburige, grotere volksstam,
bijna zeventig jaar geleden, werd jaarlijks herdacht met plechtigheden, zo
opmerkelijk was deze verstoring van het dagelijks leventje in de ziel van
het vreedzame volkje gegrift. Maar ook zonder krijgslustige taferelen
waren er voldoende curieuze rituelen. In de late winter – het verschoof,
volgens een patroon waar antropologen nauwelijks een vinger achter kregen
– gingen leden van de zuidelijke clans drie dagen in vreemde uitdossing de
straten op, dronken alcoholische dranken in grote hoeveelheden, en keken
erbij alsof het een zeer ernstige zaak betrof. Een dag nadat de deelnemers
aan de merkwaardige processies hun roes hadden uitgeslapen, hervatten zij
hun dagelijkse activiteiten alsof er niets was gebeurd. Leden van
noordelijke clans reisden dat weekend vaak naar de zuidelijke districten
om de rituelen daar te bekijken, of probeerden er zelfs aan deel te nemen.
Dat laatste had doorgaans maar een matig succes.
Noordelijke clans hadden weer andere gebruiken. Zo begaf een flink deel
van de bevolking zich daar op aan de voer gebonden ijzeren voorwerpen
zodra de talrijke wateren door winterse vorst waren dichtgevroren, om zich
daarmee met een soort loop-glij-beweging zich daarover voort te bewegen.
Dit stond bekend als 'schaatsen'. Economische redenen kan dat niet hebben
gehad, want ook het district waar dit gebruik het sterkst ontwikkeld was,
was voorzien van een wegennet en andere opties om zich te verplaatsen
Antropologen vermoeden dat het hier om een combinatie van plezier en
competitiedrift ging. Er was zelfs een speciale tocht uitgezet die echter
alleen gehouden werd als de vorst streng genoeg was om voor voldoende met
ijzers begaanbare trajecten tussen elf steden te zorgen. Als het die kant
op leek te gaan, werd een plaatselijke orde van sjamanen die de rest van
de tijd volkomen spoorloos was, opmerkelijk actief. Dat waren de zogeheten
IJsmeesters. Zij verrichten speciale rituelen bij het traject, verenigden
zich als het er op aan kwam in een geheim beraad, waarna de Oppersjamaan
vervolgens het verlossende woord sprak: De Tocht Gaat Door! Zo ver kwam
het echter de meeste jaren niet. Vooral als het er om spande, gaf dat vaak
aanleiding tot verhitte discussies achteraf: Hadden de IJsmeesters Gelijk?
Er waren ook gebruiken die vrijwel alle clans deelden. Zo ontstaken grote
aantallen stamleden, van oud tot opmerkelijk jong, rond de jaarwisseling
kleine en soms grotere explosieven, soms vanwege de lichtgevende effecten,
vaak vanwege de knal. Bij dit ritueel verloren jaarlijks mensen
lichaamsdelen, en soms zelfs hun leven. Pogingen om daaruit te concluderen
dat dit gebruik de Polderlandse stamgemeenschap schaadde, en daarom beter
kon verdwijnen, stuitten echter op verbitterde weerstand. Het was een
voorbeeld van de gehechtheid aan tradities die met grote koppigheid werden
verdedigd, en die de harmonie in de Polderlandse gemeenschap uiteindelijk
fataal zou worden.
Een andere traditie leek minder riskant, maar was toch niet helemaal
zonder spanning. Enkele dagen voor de jaarwisseling trokken leden van
families, ongeacht waar ze woonden, naar de woning één of enkele
familieleden, doorgaans de clan-oudsten. Daar schaarde men zich om een
versierde en van lichtjes voorziene kleine conifeer. Men wisselde
geschenken uit, en nuttigde een doorgaans overdadige maaltijd. Voor het
samenzijn had het vreemde volkje een eigen woord, dat een soort combinatie
van genoeglijkheid en gezelschap scheen te betekenen, maar nauwelijks
letterlijk vertaald kon worden. Dat woord was 'gezellig' . Toch was er
rond die genoeglijkheid iets raadselachtigs, want juist rond de periode
van dit ritueel namen conflicten binnen families en clans, onderling
geweld en zelfdoding tijdelijk sterk toe. Het representeerde een duistere
kant in de collectieve psyche van het ogenschijnlijk zo harmonieus levende
volkje.
De mensen van Polderland hadden een overwegend welvarend bestaan, al
zorgden de clanhoofden er wel voor dat zij verreweg het meeste kregen.
Antropologen moesten aanzienlijke moeite doen om te ontdekken waar de
welvaart van de stam op gebaseerd was. Om de vraag hing een soort van
taboe, maar er werden – met een mengsel van trots en schaamte – verhalen
verteld over een verleden waarin machtige clans de zeeën over reisden in
schepen en vreemde volkeren aan zich onderwierpen. Namen van hoofdmannen
als Piet Peijn en Jan Pieterszoon Poen werden met ontzag uitgesproken,
maar anekdotes over wreedheden die aan hun namen verbonden waren, werden
besmuikt weggelachen. Na verovering zetten Polderlandse clanleden de
inheemse bevolkingen van andere landen tegen slechts zeer geringe betaling
en onder forse dwang aan het werk. Zo verbouwden deze dwangarbeiders in
het aldus veroverde Oostland, een plant waaraan zwarte bonen groeiden,
waarvan de bewoners van Polderland een opwekkende en in Polderland al snel
zeer geliefde drank maakten. De opbrengst was echter niet voor deze
dwangarbeiders in het verre land, maar voor de Polderlandse clan-oudsten.
Kort na de strijd tegen het buurvolk van Polderland was afgelopen, kwamen
echter de inheemsen van Koffieland in opstand en wierpen het Polderlandse
juk af. Dat moment wordt, in tegenstelling tot de strijd met het buurvolk,
niet jaarlijks herdacht, maar vormde een soort van taboe.
Dat gold nog meer voor de andere bron van rijkdom. In vervlogen eeuwen
hielpen Polderlandse clans met het ontvoeren van bewoners van een ander
veraf gelegen tropische gebied, Zuidland genoemd. Vervolgens werden de
ontvoerde mensen in grote aantallen in schepen geladen en na een barre
overtocht elders tegen forse winsten als slaaf verkocht, in Westland. Deze
praktijk ging eeuwenlang door, en leidde tot vele slachtoffers, maar ook
tot grote fortuinen. De praktijk ging gepaard met een breed geaccepteerd
waanidee dat witte mensen beter waren dan zwarte mensen. Antropologen
vermoeden dat de Polderlanders via dit idee dat zwarte mensen minder waren
dan witte mensen hun inhumane behandeling van de gekochte en verkochte
ontvoerde mensen rechtvaardigden, want de huidskleur van de meeste
Polderlanders was wit, en die van de ontvoerden zwart.
Tot verbazing van antropologische onderzoekers werden mensen die aan dit
syndroom leden, niet door sjamanen in behandeling genomen, en van
exorcisme-rituelen om deze vorm van krankzinnigheid uit te drijven konden
zij geen spoor vinden. Integendeel, aanhangers van dit waanidee wisten
zich soms in korte tijd een opmerkelijke populariteit onder Polderlanders
te verwerven, hetgeen dan weer vaak tot spanning leidde. Zo werd het
aspirant-stamhoofd Patria Fortuna twaalf jaar geleden vermoord nadat hij
op dit idee inspeelde en er grote aanhang mee verwierf, en hetzelfde
overkwam twee jaar later Theo Loog, een befaamd toverdokter, een man die
suggestief speelde met beeld en geluid. Intussen heeft zich onder de naam
Weert Gilders een nieuw aspirant-stamhoofd met soortgelijke merkwaardige
opvattingen aangediend, met al een aanzienlijk aantal medestanders in de
landelijke raad van oudsten. Het waanidee bleef onder de Polderlandse
bevolking dus wijd verbreid, ook nadat de ontvoerings- en verkooppraktijk
van zwarte medemensen allang tot een eind was gekomen.
De bijbehorende afwijzende, neerbuigende en soms regelrecht hatelijke
houding werd nu door witte Polderlanders vooral in stelling gebracht tegen
mensen met donkerder huidskleur die naar Polderland waren gekomen om
laagbetaald werk te doen om de rijkdommen van de leidende clans op peil te
houden nu dwangarbeid en handel in ontvoerde mensen niet langer een optie
was. De houding was ook behulpzaam voor gemeenschapsleiders in hun
obsessie tegen mensen die uit andere landen – opvallend vaak gelegen in
Zuidland, Westland en Oostland, de gebieden waar Polderland ten koste van
de bevolkingen zulke grote fortuinen had weten te vergaren – een
uitzichtloos bestaan trachtten te ontvluchten, op te sluiten, eindeloos te
laten wachten en uiteindelijk onder dwang op transport te stellen. Deze
mensen hadden, net als de slaven uit Zuidland en de gekoloniseerde
bevolking van Oostland, veelal een donkere huidskleur. De hardhandige
behandeling die deze mensen ten deel viel, leunde op dat zelfde waanidee
tegen zwarte mensen. Het was duidelijk dat er achter het beeld van een
vreedzame en knusse samenleving aspecten schuil gingen die daarmee op
gespannen voet stonden.
Het verhaal van de op het eerste gezicht zo harmonieuze Polderlandse
stamgemeenschap moet helaas dan ook in de verleden tijd verteld worden,
want de harmonie en de vrede zijn weg. De stemming is grimmiger dan ooit.
De omslag vond plaats rond een andere merkwaardige traditie, en één die
tot een heftige, gewelddadige controverse leidde, een controverse die nog
steeds voortduurt.. Antropologen, die het gebeuren met grote verbazing
volgden totdat ze om veiligheidsredenen het land moesten verlaten,
schetsten in grote lijnen het volgende beeld.
Het overgrote deel van de bevolking van Polderland had een witte
huidskleur. Maar in de late herfst nam het aantal donkergekleurde mensen
periodiek opvallend toe, om na 6 december weer abrupt af te nemen. In
steden verscheen een bebaarde oudere man, in rood tenue voorzien van
puntig hoofddeksel en een soort wandelstok. Zijn naam was Sinterklaas, een
soort priesterfiguur. In zijn gevolg waren flinke aantallen
donkergekleurde mensen die pakketjes uitdeelden. Antropologen stonden voor
een raadsel. Van een plotselinge toestroom van donkere mensen in november
was geen sprake, en van een abrupt vertrek van donkere mensen op 6
december al evenmin. Vraaggesprekken met zowel de donker gekleurden als
met toeschouwers van de optochten brachten antropologen tot het inzicht
dat de donkere kleur kunstmatig was aangebracht.
Over de reden deden witte Polderlandse vierders van het betreffende feest
ontwijkend. Ze verwezen naar roet, dat op de gezichten zou zijn beland
omdat de kunstmatig zwart gekleurde mensen, Zwarte Pieten genoemd, door
schoorstenen zouden zijn gegaan om in woningen cadeaus uit te delen. De
afwezigheid van werkzame schoorstenen stond haaks op deze hypothese,
evenals het feit dat de kunstmatig donker gekleurde mensen – kennelijk
assistent van Sinterklaas – hun donkere kleur al hadden vanaf de aankomst
in Polderland. Antropologen vermoedden dat die in scene gezet was, daar er
van een vertrek in het zuidelijker gelegen land van waaruit het schip
geacht werd te vertrekken, nooit enig bewijs was geleverd. Clanoudsten in
Polderland weigerden het fictieve karakter van het evenement echter
hardnekkig te bevestigen, althans overdag. Nadat jonge kinderen naar bed
waren, werden ze wat toeschietelijker. Het betrof, zo bleek duidelijk, een
belangrijke traditie waarvan de ware toedracht onder geen beding aan
buitenstaanders mocht worden prijsgegeven.
Het kostte antropologen met enig historisch inzicht betrekkelijk weinig
moeite om in de geschminkte zwarten en hun uitdossing een verwijzing te
zien naar de al beschreven episode van het ontvoeren en als slaaf verkopen
van mensen, een episode waar vooraanstaande clans veel van hun rijkdommen
aan hadden te danken. De geschminkte assistenten van de Sinterklaasfiguur
symboliseerden met hun kunstmatige zwarte huidskleur en hun uitdossing
kennelijk slaven. Het ritueel omvatte een karikatuur van knechtschap
waarin het eerder beschreven waanidee van witte superioriteit was vervat.
Het betrof volgens sommigen van hen een bekrachtiging van die dit on de
Polderlandse maatschappij zo belangrijk geworden witte
meerderwaardigheidscomplex in de vorm van een ritueel kinderfeest, zodat
dat complex op volgende generaties werd overgedragen. Andere waarnemers
erkenden weliswaar de historische verwijzing maar zagen het feest zelf
meer als een onschuldig spel.
Geen onschuldig spel was de strijd die vervolgens ontbrak. Tegenstanders
van de traditie, vaak zelf zwarte mensen, kwamen mondjesmaat aan het woord
in de media, en werden daar door arrogante voorstanders afgebrand en
beschimpt. Acties van tegenstanders – soms confronterend, maar altijd
vreedzaam – werden beantwoord met beledigingen, klappen en sinds kort ook
met massa-ontvoering door clanmilities. Mensen die zich uitspraken tegen
de traditie konden rekenen op doodsbedreigingen. Het weerhield
tegenstanders niet om zich te blijven uiten en de straat op te blijven
gaan.
Antropologen herkenden het patroon. Er was door critici een taboe
doorbroken, er was iets gezegd dat niet gezegd mocht worden, er was
gewezen op een waarheid die voor iedereen te zien was, maar voor velen te
pijnlijk om zonder schaamte onder ogen gezien te worden. Het antwoord van
zeer velen was: verdringing, gevolgd door ontkenning, gevolgd door
ongebreidelde agressie. Aldus trachtten dominante witte clans in de
Polderlandse maatschappij met een soort uitdrijvings- en
bezweringsrituelen, waar maar al te vaak in blauw geklede, bewapende en
kennelijk uit belastinggeld betaalde knokploegen, de eerder genoemde
clanmilities, een rol speelden, de cohesie te bewaren, ten koste van zowel
critici als van donkergekleurde leden van dezelfde maatschappij. Aan de
aldus losgekomen spanningen ging de, oppervlakkig gezien zo
onverstoorbare, harmonie van Polderland ten gronde. De contouren van van
een dramatische confrontatie werden steeds zichtbaarder.
Een aantal antropologen onderkenden de onvermijdelijkheid van dit sociale
veranderingsproces. Te weinigen echter onderkenden dat, wat verloren ging
ook verdiende om verloren te gaan. Harmonie op basis van verdrongen
herinnering aan grootschalig onrecht, kan niet anders dan schijnharmonie
zijn, en verdient het om in confrontatie ten gronde te gaan, aldus deze
kleine maar scherp ziende minderheid van waarnemers. Hoe dit precies ging
aflopen, en of de confrontatie daadwerkelijk tot een burgeroorlog zou
leiden, was november 2014 nog onduidelijk.
Wat een burgeroorlog volgens sommige waarnemers niet waarschijnlijk
maakte, was het feit dat het geweld, de bereidheid tot geweld, en de
beschikbaarheid van geweldsmiddelen zich slechts in handen van één partij
in het conflict bevonden. Slecht één kant beschikte over gewapende
milities. De zwaarste wapens van de andere partij bestonden uit
krachttermen en retorische overdrijvingen, door de andere kant prompt
gepresenteerd als het grootst mogelijke kwaad. Voor een burgeroorlog zijn
immers twee gewapende kampen nodig, en die ontbraken hier. Eenzijdige
terreur van de verdedigers van de traditie tegen degenen die eisten dat de
traditie van haar discriminerende kanten zou worden ontdaan, leek
waarschijnlijker dan bloedvergieten tussen twee gewapende partijen, aldus
deze waarnemers. Elementen van die terreur waren in de doodsbedreigingen
immers al zichtbaar. Anderen wezen op de voorzichtige aanpassingen die
door pragmatische clanoudsten al in gang gezet werden, en voorzagen een
soepele overgang.
Maar dat de traditie waaromheen de spanning zo was gegroeid, uiteindelijk
ten dode was opgeschreven was voor scherpere waarnemers intussen
nauwelijks nog aan twijfel onderhevig. Geen maatschappij kan immers
bestaan zonder vroeg of laat verdrongen onrecht, naar voren gebracht door
leden van de groep waarvan eerdere generaties dat onrecht was aangedaan,
onder ogen te zien en waar mogelijk recht te zetten. Toch?
Peter Storm
Polderland, een grasgroen landje aan de waterkant van het continent
Noordland. Antropologen uit beschaafder, veelal zuidelijker gelegen landen
gingen er maar wat graag op bezoek. Zo 'n veelheid aan moderne gebruiken,
zonder veel risico 's te lopen dat de inheemsen zich tegen hen keerden,
dat maakten ze zelden mee. De inboorlingen van het landje ontweken de
antropologen niet. Integendeel: enthousiast brabbelden ze hun verhalen als
er een microfoon voor hun neus gehouden werd. Veldwerk was voor
antropologen een makkie, academisch succes gegarandeerd.
Er viel dan ook heel wat te bestuderen. Stammenoorlogen waren weliswaar
zeldzaam. De laatste grote strijd met een naburige, grotere volksstam,
bijna zeventig jaar geleden, werd jaarlijks herdacht met plechtigheden, zo
opmerkelijk was deze verstoring van het dagelijks leventje in de ziel van
het vreedzame volkje gegrift. Maar ook zonder krijgslustige taferelen
waren er voldoende curieuze rituelen. In de late winter – het verschoof,
volgens een patroon waar antropologen nauwelijks een vinger achter kregen
– gingen leden van de zuidelijke clans drie dagen in vreemde uitdossing de
straten op, dronken alcoholische dranken in grote hoeveelheden, en keken
erbij alsof het een zeer ernstige zaak betrof. Een dag nadat de deelnemers
aan de merkwaardige processies hun roes hadden uitgeslapen, hervatten zij
hun dagelijkse activiteiten alsof er niets was gebeurd. Leden van
noordelijke clans reisden dat weekend vaak naar de zuidelijke districten
om de rituelen daar te bekijken, of probeerden er zelfs aan deel te nemen.
Dat laatste had doorgaans maar een matig succes.
Noordelijke clans hadden weer andere gebruiken. Zo begaf een flink deel
van de bevolking zich daar op aan de voer gebonden ijzeren voorwerpen
zodra de talrijke wateren door winterse vorst waren dichtgevroren, om zich
daarmee met een soort loop-glij-beweging zich daarover voort te bewegen.
Dit stond bekend als 'schaatsen'. Economische redenen kan dat niet hebben
gehad, want ook het district waar dit gebruik het sterkst ontwikkeld was,
was voorzien van een wegennet en andere opties om zich te verplaatsen
Antropologen vermoeden dat het hier om een combinatie van plezier en
competitiedrift ging. Er was zelfs een speciale tocht uitgezet die echter
alleen gehouden werd als de vorst streng genoeg was om voor voldoende met
ijzers begaanbare trajecten tussen elf steden te zorgen. Als het die kant
op leek te gaan, werd een plaatselijke orde van sjamanen die de rest van
de tijd volkomen spoorloos was, opmerkelijk actief. Dat waren de zogeheten
IJsmeesters. Zij verrichten speciale rituelen bij het traject, verenigden
zich als het er op aan kwam in een geheim beraad, waarna de Oppersjamaan
vervolgens het verlossende woord sprak: De Tocht Gaat Door! Zo ver kwam
het echter de meeste jaren niet. Vooral als het er om spande, gaf dat vaak
aanleiding tot verhitte discussies achteraf: Hadden de IJsmeesters Gelijk?
Er waren ook gebruiken die vrijwel alle clans deelden. Zo ontstaken grote
aantallen stamleden, van oud tot opmerkelijk jong, rond de jaarwisseling
kleine en soms grotere explosieven, soms vanwege de lichtgevende effecten,
vaak vanwege de knal. Bij dit ritueel verloren jaarlijks mensen
lichaamsdelen, en soms zelfs hun leven. Pogingen om daaruit te concluderen
dat dit gebruik de Polderlandse stamgemeenschap schaadde, en daarom beter
kon verdwijnen, stuitten echter op verbitterde weerstand. Het was een
voorbeeld van de gehechtheid aan tradities die met grote koppigheid werden
verdedigd, en die de harmonie in de Polderlandse gemeenschap uiteindelijk
fataal zou worden.
Een andere traditie leek minder riskant, maar was toch niet helemaal
zonder spanning. Enkele dagen voor de jaarwisseling trokken leden van
families, ongeacht waar ze woonden, naar de woning één of enkele
familieleden, doorgaans de clan-oudsten. Daar schaarde men zich om een
versierde en van lichtjes voorziene kleine conifeer. Men wisselde
geschenken uit, en nuttigde een doorgaans overdadige maaltijd. Voor het
samenzijn had het vreemde volkje een eigen woord, dat een soort combinatie
van genoeglijkheid en gezelschap scheen te betekenen, maar nauwelijks
letterlijk vertaald kon worden. Dat woord was 'gezellig' . Toch was er
rond die genoeglijkheid iets raadselachtigs, want juist rond de periode
van dit ritueel namen conflicten binnen families en clans, onderling
geweld en zelfdoding tijdelijk sterk toe. Het representeerde een duistere
kant in de collectieve psyche van het ogenschijnlijk zo harmonieus levende
volkje.
De mensen van Polderland hadden een overwegend welvarend bestaan, al
zorgden de clanhoofden er wel voor dat zij verreweg het meeste kregen.
Antropologen moesten aanzienlijke moeite doen om te ontdekken waar de
welvaart van de stam op gebaseerd was. Om de vraag hing een soort van
taboe, maar er werden – met een mengsel van trots en schaamte – verhalen
verteld over een verleden waarin machtige clans de zeeën over reisden in
schepen en vreemde volkeren aan zich onderwierpen. Namen van hoofdmannen
als Piet Peijn en Jan Pieterszoon Poen werden met ontzag uitgesproken,
maar anekdotes over wreedheden die aan hun namen verbonden waren, werden
besmuikt weggelachen. Na verovering zetten Polderlandse clanleden de
inheemse bevolkingen van andere landen tegen slechts zeer geringe betaling
en onder forse dwang aan het werk. Zo verbouwden deze dwangarbeiders in
het aldus veroverde Oostland, een plant waaraan zwarte bonen groeiden,
waarvan de bewoners van Polderland een opwekkende en in Polderland al snel
zeer geliefde drank maakten. De opbrengst was echter niet voor deze
dwangarbeiders in het verre land, maar voor de Polderlandse clan-oudsten.
Kort na de strijd tegen het buurvolk van Polderland was afgelopen, kwamen
echter de inheemsen van Koffieland in opstand en wierpen het Polderlandse
juk af. Dat moment wordt, in tegenstelling tot de strijd met het buurvolk,
niet jaarlijks herdacht, maar vormde een soort van taboe.
Dat gold nog meer voor de andere bron van rijkdom. In vervlogen eeuwen
hielpen Polderlandse clans met het ontvoeren van bewoners van een ander
veraf gelegen tropische gebied, Zuidland genoemd. Vervolgens werden de
ontvoerde mensen in grote aantallen in schepen geladen en na een barre
overtocht elders tegen forse winsten als slaaf verkocht, in Westland. Deze
praktijk ging eeuwenlang door, en leidde tot vele slachtoffers, maar ook
tot grote fortuinen. De praktijk ging gepaard met een breed geaccepteerd
waanidee dat witte mensen beter waren dan zwarte mensen. Antropologen
vermoeden dat de Polderlanders via dit idee dat zwarte mensen minder waren
dan witte mensen hun inhumane behandeling van de gekochte en verkochte
ontvoerde mensen rechtvaardigden, want de huidskleur van de meeste
Polderlanders was wit, en die van de ontvoerden zwart.
Tot verbazing van antropologische onderzoekers werden mensen die aan dit
syndroom leden, niet door sjamanen in behandeling genomen, en van
exorcisme-rituelen om deze vorm van krankzinnigheid uit te drijven konden
zij geen spoor vinden. Integendeel, aanhangers van dit waanidee wisten
zich soms in korte tijd een opmerkelijke populariteit onder Polderlanders
te verwerven, hetgeen dan weer vaak tot spanning leidde. Zo werd het
aspirant-stamhoofd Patria Fortuna twaalf jaar geleden vermoord nadat hij
op dit idee inspeelde en er grote aanhang mee verwierf, en hetzelfde
overkwam twee jaar later Theo Loog, een befaamd toverdokter, een man die
suggestief speelde met beeld en geluid. Intussen heeft zich onder de naam
Weert Gilders een nieuw aspirant-stamhoofd met soortgelijke merkwaardige
opvattingen aangediend, met al een aanzienlijk aantal medestanders in de
landelijke raad van oudsten. Het waanidee bleef onder de Polderlandse
bevolking dus wijd verbreid, ook nadat de ontvoerings- en verkooppraktijk
van zwarte medemensen allang tot een eind was gekomen.
De bijbehorende afwijzende, neerbuigende en soms regelrecht hatelijke
houding werd nu door witte Polderlanders vooral in stelling gebracht tegen
mensen met donkerder huidskleur die naar Polderland waren gekomen om
laagbetaald werk te doen om de rijkdommen van de leidende clans op peil te
houden nu dwangarbeid en handel in ontvoerde mensen niet langer een optie
was. De houding was ook behulpzaam voor gemeenschapsleiders in hun
obsessie tegen mensen die uit andere landen – opvallend vaak gelegen in
Zuidland, Westland en Oostland, de gebieden waar Polderland ten koste van
de bevolkingen zulke grote fortuinen had weten te vergaren – een
uitzichtloos bestaan trachtten te ontvluchten, op te sluiten, eindeloos te
laten wachten en uiteindelijk onder dwang op transport te stellen. Deze
mensen hadden, net als de slaven uit Zuidland en de gekoloniseerde
bevolking van Oostland, veelal een donkere huidskleur. De hardhandige
behandeling die deze mensen ten deel viel, leunde op dat zelfde waanidee
tegen zwarte mensen. Het was duidelijk dat er achter het beeld van een
vreedzame en knusse samenleving aspecten schuil gingen die daarmee op
gespannen voet stonden.
Het verhaal van de op het eerste gezicht zo harmonieuze Polderlandse
stamgemeenschap moet helaas dan ook in de verleden tijd verteld worden,
want de harmonie en de vrede zijn weg. De stemming is grimmiger dan ooit.
De omslag vond plaats rond een andere merkwaardige traditie, en één die
tot een heftige, gewelddadige controverse leidde, een controverse die nog
steeds voortduurt.. Antropologen, die het gebeuren met grote verbazing
volgden totdat ze om veiligheidsredenen het land moesten verlaten,
schetsten in grote lijnen het volgende beeld.
Het overgrote deel van de bevolking van Polderland had een witte
huidskleur. Maar in de late herfst nam het aantal donkergekleurde mensen
periodiek opvallend toe, om na 6 december weer abrupt af te nemen. In
steden verscheen een bebaarde oudere man, in rood tenue voorzien van
puntig hoofddeksel en een soort wandelstok. Zijn naam was Sinterklaas, een
soort priesterfiguur. In zijn gevolg waren flinke aantallen
donkergekleurde mensen die pakketjes uitdeelden. Antropologen stonden voor
een raadsel. Van een plotselinge toestroom van donkere mensen in november
was geen sprake, en van een abrupt vertrek van donkere mensen op 6
december al evenmin. Vraaggesprekken met zowel de donker gekleurden als
met toeschouwers van de optochten brachten antropologen tot het inzicht
dat de donkere kleur kunstmatig was aangebracht.
Over de reden deden witte Polderlandse vierders van het betreffende feest
ontwijkend. Ze verwezen naar roet, dat op de gezichten zou zijn beland
omdat de kunstmatig zwart gekleurde mensen, Zwarte Pieten genoemd, door
schoorstenen zouden zijn gegaan om in woningen cadeaus uit te delen. De
afwezigheid van werkzame schoorstenen stond haaks op deze hypothese,
evenals het feit dat de kunstmatig donker gekleurde mensen – kennelijk
assistent van Sinterklaas – hun donkere kleur al hadden vanaf de aankomst
in Polderland. Antropologen vermoedden dat die in scene gezet was, daar er
van een vertrek in het zuidelijker gelegen land van waaruit het schip
geacht werd te vertrekken, nooit enig bewijs was geleverd. Clanoudsten in
Polderland weigerden het fictieve karakter van het evenement echter
hardnekkig te bevestigen, althans overdag. Nadat jonge kinderen naar bed
waren, werden ze wat toeschietelijker. Het betrof, zo bleek duidelijk, een
belangrijke traditie waarvan de ware toedracht onder geen beding aan
buitenstaanders mocht worden prijsgegeven.
Het kostte antropologen met enig historisch inzicht betrekkelijk weinig
moeite om in de geschminkte zwarten en hun uitdossing een verwijzing te
zien naar de al beschreven episode van het ontvoeren en als slaaf verkopen
van mensen, een episode waar vooraanstaande clans veel van hun rijkdommen
aan hadden te danken. De geschminkte assistenten van de Sinterklaasfiguur
symboliseerden met hun kunstmatige zwarte huidskleur en hun uitdossing
kennelijk slaven. Het ritueel omvatte een karikatuur van knechtschap
waarin het eerder beschreven waanidee van witte superioriteit was vervat.
Het betrof volgens sommigen van hen een bekrachtiging van die dit on de
Polderlandse maatschappij zo belangrijk geworden witte
meerderwaardigheidscomplex in de vorm van een ritueel kinderfeest, zodat
dat complex op volgende generaties werd overgedragen. Andere waarnemers
erkenden weliswaar de historische verwijzing maar zagen het feest zelf
meer als een onschuldig spel.
Geen onschuldig spel was de strijd die vervolgens ontbrak. Tegenstanders
van de traditie, vaak zelf zwarte mensen, kwamen mondjesmaat aan het woord
in de media, en werden daar door arrogante voorstanders afgebrand en
beschimpt. Acties van tegenstanders – soms confronterend, maar altijd
vreedzaam – werden beantwoord met beledigingen, klappen en sinds kort ook
met massa-ontvoering door clanmilities. Mensen die zich uitspraken tegen
de traditie konden rekenen op doodsbedreigingen. Het weerhield
tegenstanders niet om zich te blijven uiten en de straat op te blijven
gaan.
Antropologen herkenden het patroon. Er was door critici een taboe
doorbroken, er was iets gezegd dat niet gezegd mocht worden, er was
gewezen op een waarheid die voor iedereen te zien was, maar voor velen te
pijnlijk om zonder schaamte onder ogen gezien te worden. Het antwoord van
zeer velen was: verdringing, gevolgd door ontkenning, gevolgd door
ongebreidelde agressie. Aldus trachtten dominante witte clans in de
Polderlandse maatschappij met een soort uitdrijvings- en
bezweringsrituelen, waar maar al te vaak in blauw geklede, bewapende en
kennelijk uit belastinggeld betaalde knokploegen, de eerder genoemde
clanmilities, een rol speelden, de cohesie te bewaren, ten koste van zowel
critici als van donkergekleurde leden van dezelfde maatschappij. Aan de
aldus losgekomen spanningen ging de, oppervlakkig gezien zo
onverstoorbare, harmonie van Polderland ten gronde. De contouren van van
een dramatische confrontatie werden steeds zichtbaarder.
Een aantal antropologen onderkenden de onvermijdelijkheid van dit sociale
veranderingsproces. Te weinigen echter onderkenden dat, wat verloren ging
ook verdiende om verloren te gaan. Harmonie op basis van verdrongen
herinnering aan grootschalig onrecht, kan niet anders dan schijnharmonie
zijn, en verdient het om in confrontatie ten gronde te gaan, aldus deze
kleine maar scherp ziende minderheid van waarnemers. Hoe dit precies ging
aflopen, en of de confrontatie daadwerkelijk tot een burgeroorlog zou
leiden, was november 2014 nog onduidelijk.
Wat een burgeroorlog volgens sommige waarnemers niet waarschijnlijk
maakte, was het feit dat het geweld, de bereidheid tot geweld, en de
beschikbaarheid van geweldsmiddelen zich slechts in handen van één partij
in het conflict bevonden. Slecht één kant beschikte over gewapende
milities. De zwaarste wapens van de andere partij bestonden uit
krachttermen en retorische overdrijvingen, door de andere kant prompt
gepresenteerd als het grootst mogelijke kwaad. Voor een burgeroorlog zijn
immers twee gewapende kampen nodig, en die ontbraken hier. Eenzijdige
terreur van de verdedigers van de traditie tegen degenen die eisten dat de
traditie van haar discriminerende kanten zou worden ontdaan, leek
waarschijnlijker dan bloedvergieten tussen twee gewapende partijen, aldus
deze waarnemers. Elementen van die terreur waren in de doodsbedreigingen
immers al zichtbaar. Anderen wezen op de voorzichtige aanpassingen die
door pragmatische clanoudsten al in gang gezet werden, en voorzagen een
soepele overgang.
Maar dat de traditie waaromheen de spanning zo was gegroeid, uiteindelijk
ten dode was opgeschreven was voor scherpere waarnemers intussen
nauwelijks nog aan twijfel onderhevig. Geen maatschappij kan immers
bestaan zonder vroeg of laat verdrongen onrecht, naar voren gebracht door
leden van de groep waarvan eerdere generaties dat onrecht was aangedaan,
onder ogen te zien en waar mogelijk recht te zetten. Toch?
Peter Storm